Over het literaire gehalte van het VWO-examen Frans uit het tweede tijdvak (juni 2021)
Het VWO-examen Frans uit het tweede tijdvak van 2021 was niet gemakkelijk. Er zaten prachtige teksten tussen, die het gemiddelde VWO-niveau toch wel enigszins overstegen. En dat komt niet alleen door het taalniveau, maar misschien wel vooral door het cultuurverschil. Welke Nederlandse scholier weet wat een “prolo” is? En als ‘ie al heeft uitgevogeld dat het een afkorting is van prolétaire, zou ‘ie dan werkelijk weten wie er met een proletariër wordt bedoeld?
Wat me vooral opviel, was het grote aantal literaire verwijzingen in de teksten. Dat is iets wat de Franse taal en cultuur zo prachtig maakt, maar ook zo doet verschillen van de Nederlandse cultuur, waarin een informatieve tekst toch vooral een zakelijk geschreven tekst is, waarin literatuur niets te zoeken heeft.
Liefdesbrieven van schrijvers
De derde tekst van het examen ging over de waarde van liefdesbrieven van schrijvers. Die kunnen behoorlijk wat opbrengen op de veiling. Uiteraard werden hier diverse bekende auteurs genoemd. Allereerst Albert Camus, wiens klassieker La Peste (1947) ineens weer erg populair werd in coronatijd. Tijdens de productie van zijn toneelstuk Le Malentendu in 1944, ontmoette Camus de actrice Maria Casarès. Hoewel Camus getrouwd was, begonnen de twee een affaire. Die was vooral épistolaire: tussen 1948 en Camus’ dood in 1960 schreven ze elkaar vele brieven. In 2018 gaf uitgeverij Gallimard een dikke pil uit met daarin de correspondentie tussen de twee geliefden, die een groot succes werd. De pocket is te koop voor 15 euro, wat aanzienlijk minder is dan de 217 500 euro die verzamelaar Anne Marie Springer in 2017 betaalde voor een verzameling brieven van Victor Hugo aan zijn geliefde Juliette Drouet.
Victor Hugo kennen we natuurlijk allemaal als romancier, dichter en toneelschrijver. Zijn klassiekers Notre Dame de Paris (1831) en Les Misérables (1862) zijn uitbundig verfilmd. Ik lees met mijn bovenbouwleerlingen altijd het prachtige gedicht Demain, dès l’aube, over de dood van Hugo’s dochter. Maar Hugo was niet alleen een toegewijd vader en echtgenoot; hij had naast het schrijven van duizenden pagina’s literatuur ook nog tijd voor een buitenechtelijke relatie met de actrice Juliette Drouet. Hun relatie hield stand van 1833 tot aan Drouets dood in 1883.
De laatste schrijver die wordt genoemd in de examentekst is Marcel Proust. Hij is bekend om zijn cyclus A la recherche du temps perdu (1909-1922), een heel nieuwe romanvorm in die tijd. De plot is ondergeschikt aan de associaties en gedachtestromen van de personages. Proust was ook homoseksueel en onderhield een relatie met de componist Reynaldo Hahn. Een brief aan Hahn leverde in 2016 wel 45 000 euro op, want de liefdesbrieven van Proust zijn nog een stuk zeldzamer dan die van Camus of Hugo.
Lof der traagheid
De op één na laatste tekst in het examen was “Eloge de la lenteur”. De titel is al een verwijzing naar een literaire tekst: Eloge de la folie, ofwel Lof der zotheid van onze eigen Erasmus. Dit werk uit 1511 was één grote satire. Op een humoristische manier uitte de humanist Erasmus serieuze kritiek op o.a. de positie van de kerk. De éloge uit het examen kunnen we minder satirisch opvatten. Het ging o.a. om de vreemde gewaarwording dat we altijd tijd tekort komen, terwijl we tegenwoordig meer vrije tijd hebben dan ooit tevoren.
In de tekst wordt Jean Giono (1885 -1970) aangehaald. In La rondeur des jours (1974) zegt Giono het volgende: «La civilisation a voulu nous persuader que nous allons vers quelque chose, un but lointain. Nous avons oublié que notre seul but, c’est vivre et que vivre nous le faisons chaque jour et tous les jours et qu’à toutes les heures de la journée nous atteignons notre but véritable si nous vivons.»
Leven om het leven dus, en niet om een doel te bereiken. Die levenshouding spreekt ook uit het werk van Giono, die zijn romans situeerde in de natuur van de Provence in plaats van in de grote stad. Hiermee was hij in zijn tijd een vreemde eend in de bijt, want “de stad” was in de Franse literatuur van de 20e eeuw een belangrijk decor. Tegenwoordig is er weer wat meer belangstelling voor Giono’s literatuur. Zo werd in 2020 een vertaling van zijn debuut Heuvel uitgegeven bij Uitgeverij Vleugels. Het gegeven dat de natuur een personage is, zagen we ook terug bij de Zwitserse schrijver Charles-Ferdinand Ramuz, wiens klassieker De grote angst in de bergen in 2019 een opleving beleefde.
In de examentekst werd ook nog een bekende Engelse roman genoemd: Alice au pays des merveilles, oftewel Alice’s adventures in Wonderland. Dit boek van Lewis Carroll verscheen in 1865 als kinderboek en wordt gezien als een modern sprookje. Een wit konijn dat voortdurend kijkt hoe laat het is, neemt Alice mee “down the rabbit-hole”, waar Alice bijzondere avonturen beleeft. Het thema “tijd” komt steeds terug in het verhaal, vandaar dat er naar het boek wordt verwezen in de tekst over de lof der traagheid.
Beeldspraak
Tot slot zag ik een paar mooie voorbeelden van beeldspraak, die veel met de geschiedenis van Frankrijk te maken hebben. De eerdergenoemde “prolo” kwam voor in een tekst over fietsers (tekst 4). De afbeelding zal wellicht duidelijker geweest zijn dan de titel: La France et la petite reine. Frankrijk en het koninginnetje, dat klinkt sprookjesachtig. Liefhebbers van wielrennen herkenden wellicht de bijnaam voor de fiets: la petite reine. Het gaat over een Nederlandse koningin, en wel de jonge Wilhelmina. Toen zij haar vader opvolgde, was ze amper 10 jaar oud. Enkele jaren later viel het Franse journalisten op dat Wilhelmina, de hoogstgeplaatste persoon van Nederland, zich verplaatste op een fiets. Dat was vermeldenswaardig en de kranten repten veelvuldig van “la petite reine à bicyclette”. In de loop der tijd werd “à bicyclette” weggelaten en bleef “la petite reine” over als benaming voor de fiets. De examentekst ging dus niet over koninginnen, maar over fietsen.
De andere mooie taalvondst is de titel van tekst 7: Sous les pavés la ferme. De tekst ging over stadslandbouw op onverwachte plekken zoals kelders en ondergrondse parkeergarages. Alles onder de straatkeien (pavés). De titel is een variant op een uitdrukking uit “Mai ‘68”, de periode dat veel Franse jongeren de straat op gingen omdat ze wilden dat het leven radicaal anders werd geregeld. De oorspronkelijke uitdrukking was “Sous les pavés, la plage!”. Onder de straatstenen ligt het strand. Met andere woorden: als we de straat openbreken, komt er iets nieuws tevoorschijn. Niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk, want we kunnen een nieuwe maatschappij opbouwen. Ook in de examentekst zit die dubbele betekenis: onder de straatstenen ligt een boerderij, met een revolutionaire manier van landbouw bedrijven.
Prachtig toch, zo’n literair examen? Het zou helemaal mooi zijn als we zoveel lestijd zouden hebben dat we zowel de taalvaardigheid als de literaire kennis van leerlingen zouden kunnen trainen in de les.