In de zomer van 2021 beheersten de bosbranden in Zuid-Frankrijk dagenlang het nieuws. In liveblogs hielden media hun lezers op de hoogte van de ontwikkelingen. Binnen een paar dagen brandde meer dan 7000 hectare bos af in de Var. Duizenden mensen moesten worden geëvacueerd en er vielen meerdere doden en gewonden. Het onderzoek naar de oorzaak van de brand is nog in volle gang, maar de gevolgen zijn al duidelijk. Sommige mensen zijn alles kwijtgeraakt en veel mensen hebben een trauma opgelopen.
Met de beelden van de zomer nog vers in het geheugen las ik de roman Colline van Jean Giono. Het is een klassieker uit 1929, maar het boek doet verdacht recent aan. In de heuvels van de Provence is een gehucht met 4 huizen dat Les Bastides blanches heet. Het handjevol inwoners leeft over het algemeen vreedzaam met elkaar samen en dat is maar goed ook, want ze bevinden zich in onherbergzaam gebied en zijn op elkaar aangewezen. Het plaatsje ligt zo afgelegen dat de postbode zich er bijna nooit vertoont. De dichtstbijzijnde dokter bevindt zich op 3 uur rijden. De bewoners zullen zichzelf dus ook in geval van nood zelf moeten redden.
En nood is er in deze novelle. Het begint er mee dat de oudste inwoner ziek wordt. Het is duidelijk dat zijn einde nabij is. Hoezeer de anderen daardoor getroffen worden, blijkt als er een droge periode aanbreekt en de plaatselijke bron opdroogt. De enige die water kan vinden, is Janet, de man die op sterven ligt. Als hem wordt gevraagd om te helpen, lijkt hij alleen te raaskallen. De mannen uit het dorp gaan zelf dan maar op zoek en vinden uiteindelijk genoeg water om te overleven. De natuur is echter kurkdroog en er breekt een bosbrand uit waartegen ze nauwelijks kunnen vechten.
De setting van Colline wordt vaak gebruikt in literatuur: een groep mensen zit door omstandigheden een tijd op elkaars lip en maakt gezamenlijk iets traumatisch mee. Het oerboek in dit genre is de Decamerone van de Italiaanse schrijver Giovanni Boccaccio (verschenen rond 1350), waarin tien vrienden zich gezamenlijk opsluiten in een landhuis om aan de pest in Florence te ontsnappen. Zij gaan elkaar verhalen vertellen om de tijd te verdrijven. In La peste van Albert Camus (1947) wordt een stad volledig afgesloten van de buitenwereld omdat er de pest heerst. Die extreme omstandigheden halen in sommige mensen het slechtste naar boven. In Colline wordt men tot wanhoop gedreven en speelt men zelfs met het idee om Janet te doden, omdat hij wellicht de zoektocht naar bronnen tegenwerkt.
De Engelstalige Wikipedia is vrij stellig over de interpretatie van Colline: “It tells the story of a small hamlet in Provence where the superstitious residents struggle against nature, as their settlement is struck by several misfortunes.” De inwoners van Les Bastides Blanches zijn mensen zonder enige opleiding die altijd midden in de natuur hebben gewoond. Ze zijn niet zozeer bijgelovig, als wel ongeschoold. Hun kennis halen ze uit de natuur of bij de ouderen uit het dorp, zoals Janet. De term “misfortunes” is nogal eufemistisch. Het dorp komt zonder water te zitten en wordt daarna bedreigd door een enorme brand, waardoor de inwoners vrezen voor hun leven.
Colline maakte grote indruk op me door de prachtige taal. Alles is doordrenkt van termen uit de natuur. Mensen worden als dieren of planten beschreven, terwijl het vuur en het water als mensen of dieren worden gepersonifieerd: “Depuis, elle (= het vuur) a poussé sa tête rouge à travers les bois et les landes, son ventre de flammes suit ; sa queue, derrière elle, bat les braises et les cendres.”
De personages spreken in eenvoudige taal, soms ook in dialect. Toch werd ik getroffen door hun wijsheid, hun besef dat ze met de natuur moeten leven en de natuur moeten respecteren. En ik dacht steeds aan de mensen in de Provence die afgelopen zomer het hoofd moesten bieden aan bosbranden. We zijn nu niet meer zo afhankelijk van een postbode als een eeuw geleden en het duurt vast geen drie uur meer om een huisarts te bereiken, maar uiteindelijk zijn we nog steeds overgeleverd aan de natuur en aan elkaar tijdens een crisis.
Er valt nog veel te vertellen over Jean Giono en over Colline en de andere delen van de trilogie. Vertaalster Kiki Coumans schreef een verhelderend nawoord bij de novelle, die vorig jaar in het Nederlands is uitgegeven bij uitgeverij Vleugels. Die vertaling is zeker aan te raden. En als je gegrepen bent door het thema, lees dan ook La grande peur dans les montagnes van de Zwitserse schrijver Charles-Ferdinand Ramuz (vertaald door Rokus Hofstede) die een tijdgenoot was van Jean Giono. Recentere romans met een soortgelijke thematiek zijn de boeken van de Italiaan Paolo Cognetti.
Jean Giono, Colline, Parijs, 1929, 160 p.